Bebop en cool jazz (De ontwikkeling van jazz 3/11)

Stan Getz en Chet Baker (1983)

Begin jaren ’40 kregen veel bigbands het moeilijk. Bandleden waren als soldaat opgeroepen en ze werden vervangen door jonge spelers, zoals Stan Getz, die nog een tiener was, dansgelegenheden moesten meer vermakelijkheidsbelasting betalen en sloten de deuren en er rezen conflicten over royalty’s. Maar belangrijker was dat veel muzikanten onvrede hadden over de door commerciële motieven ingegeven artistieke teloorgang van de (bigband)jazz.

Onvrede over de gangbare jazz

Een groep jonge musici besloot een nieuwe weg op te gaan met als doel jazz als kunstvorm te herstellen. De muziek die ze maakten was niet bedoeld om te dansen, maar om naar te luisteren (‘muzikantenmuziek’). Ze richtten kleine ensembles op, meestal bestaande uit saxofoon (alt of tenor), trompet, piano, gitaar, contrabas en drums. Deze muzikale ontwikkeling werd bekend als bebop. Ik laat een voorbeeld horen van hoe dat klonk. Het is Allen’s Ally (nummer van Coleman Hawkins (1946) gespeeld door Stan Getz, Dizzy Gillespie en Sonny Stitt in 1958

Kenmerken van bebop

De beoefenaren van de bebop legden de artistieke lat hoog en moesten goed om kunnen gaan met hun instrument. De belangrijkste kenmerken van bebop zijn:

 – Een muziekstuk kent een bredere verzameling van klanken dan een gebruikelijke melodielijn. 

– De opeenvolging van noten vormt een complexe patroon, dissonanten werden niet geschuwd.

– Het tempo ligt hoog; soms wel 200 tellen per minuut. Ga daar maar eens op dansen.

– De ritmesectie verbindt vaak de verschillende improvisaties of deze lopen via een soort dialoog in elkaar over.

– Uitgangspunt voor nieuwe nummers zijn soms thema’s ontleend aan bestaande muziekstukken die worden uitgebreid met complexe harmonieën.

– Het oorspronkelijke thema wordt vaak aan het begin en aan het einde gespeeld, daartussen wisselen improvisaties door alle bandleden elkaar af. 

Artiesten

Sleutelfiguren van dit genre waren onder andere altsaxofonist Charlie Parker; tenorsaxofonisten Dexter Gordon, Sonny Rollins en James Moody; klarinettist Buddy DeFranco; trompettisten Fats Navarro, Clifford Brown, Miles Davis en Dizzy Gillespie; pianisten Bud Powell, Barry Harris en Thelonious Monk; elektrische gitarist Charlie Christian; en drummers Kenny Clarke, Max Roach en Art Blakey.

Charlie Parker en Dizzy Gillespie namen in 1944 een van de eerste bebopplaten op samen met het Billy Beckstine Orchestra. Je hoort hier nog veel kenmerken van de bigbandjazz in terug, maar de melodie is gecompliceerder.

Jazzstandaarden

Tot de standaarden  die gecomponeerd zijn door bebop muzikanten behoren: Gillespie’s “Salt Peanuts” (1941) en “A Night in Tunisia” (1942; opname 1981), Charlie Parker’s “Yardbird Suite” (1946) en “Scrapple from the Apple” (1947), en Monk’s “‘Round Midnight“, momenteel de meest opgenomen jazzstandaard gecomponeerd door een jazzmuzikant. Je kunt hier luisteren naar Parker’s “Antropologie” (1946), gespeeld door de NDR bigband in 2020, Parkers 100ste geboortedag.

Ontvangst bij het publiek

De overheersende mening van het grote publiek was dat bebop geen swingende nummers meer bracht, waarnaar je met plezier luistert, maar bestaat uit op hol geslagen, nerveuze, grillige en gefragmenteerde klanken, waarin nauwelijks melodie valt te herkennen. Een kleine selecte groep liep er warm voor, overigens tot op de dag van vandaag. Ook de meeste jazzmusici zagen in bebop niet het beloofde herstel van het artistieke gehalte van de jazz. De luisteraars moeten die artisticiteit immers ook ervaren en artisticiteit is veel meer dan virtuositeit.

Van bebop naar cool jazz 

Charlie Parker en Miles Davis trokken van 1944 – 1948 samen op als bebop muzikanten, maar Miles Davis begon steeds meer onbehagen te voelen met de nummers die ze speelden. Miles Davis richtte en eigen band op en experimenteerde twee jaar met een aantal gelijkgestemde collega. Zij vonden dat hun muziek een rijk palet van harmonieën moest bevatten. De klanken van de blaasinstrumenten moesten eerder in elkaar overvloeien dan tegenover elkaar staan. Ook verlaagden zij het tempo. Uiteindelijk leidde dit experimenteren pas in 1957 tot een trendsettend album, “The Birth Of The Cool’.  De opnamen werden gemaakt door een ‘nonet’ (een negenkoppige band). De volledige opname van dit album kan hier worden beluisterd. Hierna tref je een opname van een van de nummers aan, ”Venus van Milo” gecomponeerd door Gerry Mulligan, gespeeld door de Frankfurt Radio Big Band.

Kenmerken van cool jazz

– De stukken zijn sterker gearrangeerd en bevatten minder improvisaties dan het geval was bij bebop.

– Net als bij bebop zijn bestaande thema’s vaak uitgangspunt; zij zijn soms ontleend aan klassieke muziek.

– Nerveuze energie en spanning van de bebop maakt plaats voor een tendens naar kalmte en zachtheid door de keuze van lange, lineaire melodische lijnen.

– Het samenspel van instrumenten is vooral gericht harmonie, eerder dan op melodie.

– Gestreefd wordt naar helderen tonen, subtiliteit en openheid naar van andere muziekgenres.

Chet Baker

Chat Baker, zanger en trompettist, wordt beschouwd als grote innovator binnen de cool jazz en kreeg daarvoor de naam “Prince of Cool”. Hij sloot zich in 1952 aan bij het kwartet van Gerry Mulligan. Zij ontwikkelden een unieke stijl: In plaats van identieke melodielijnen als solo’s te spelen, vulden beide elkaar aan door te anticiperen op wat de ander zou gaan spelen. Hij kreeg in de jaren ’50 ook lovende kritieken voor zijn zang, bijvoorbeeld hier te beluisteren op zijn plaat ”It Could Happen To You” (1958) 

Zijn muzikale carrière is grillig (zie de aan hem gewijde aflevering in deze reeks) en werd onderbroken door lange perioden van drugsverslaving en gevangenisstraf. Hij pakte zijn carrière weer op eind 1970.

Bovenaan de lijst van jazzstandaarden uit de jaren ’30 staat het nummer “My Funny Valantine”, afkomstig uit de musical “Babes”. Dit nummer staat op meer dan 1300 albums en is uitgevoerd door 600 verschillende artiesten. Een van de meest intrigerende versies is die van Chat Baker (1987) een jaar voor zijn dood. Deze kun je nu beluisteren.

Modern Jazz Quartet

Een bijzondere bijdrage aan de ontwikkeling van de cool jazz leverde het Modern Jazz Quartet, ook al door zijn ongebruikelijke samenstelling: piano, vibrafoon, bas en drums.  De vier oorspronkelijke leden vormde eind jaren ’40 de ritme sectie van de band van Dizzy Gillespie. De groep heeft voor zichzelf een eigen niche in de cool jazz beweging gecreëerd. Ze speelden elegante, ingetogen muziek waarbij klassieke fuga’s geregeld uitgangspunt waren.  Dat hoor je hier ook in het nummer Django uit 1956 op de gelijknamige plaat, vernoemd naar de Belgische jazzgitarist Django Reinhardt. 

Anderen die een bijdrage leverden aan de cool jazz zijn Dave Brubeck, Bill & Gill Evans, Stan Getz en John Coltrane. Ook Charlie Parker ging in de jaren ’50 melodischer spelen.

Bij de volgende afleveringen

Vanaf de jaren ’50 ontstaan er steeds meer varianten. De komende afleveringen gaan over drie ontwikkelingen, die zich deels parallel aan elkaar voltrokken en nog voltrekken en elk verschillende genres omvatten. De eerste is het maken van muziek met een minimum aan melodische en harmonische conventies. We spreken dan van avant-garde of free jazz (aflevering 4/11). De tweede ontwikkeling is zoeken naar verrijking door cross-overs naar andere muziekstijlen, variërend van pop, blues, funk, hip hop en andere. We vatten deze samen onder de naam fusion (aflevering 5/11). De derde ontwikkeling is het zoeken naar de ‘vermeende’ ware aard van jazz. Ik vat alle pogingen daartoe samen onder de naam back to basics (aflevering 6/11). 

Overigens zul je enkele musici in elk genre tegenkomen. Het gaat dan om musici die constant naar vernieuwing zochten zoals Miles Davis en John Coltrane.

Plaats een reactie